24
Bij het wegrestaurant staat een groot bord met de aankondiging van de lekkerste koffie van Nederland.
Ze hebben het laatste halfuur geen woord met elkaar gewisseld en Irma wilde net voorstellen om terug te rijden naar IJmuiden, toen ze het bord ontdekten. Haar moeder reageerde enthousiast op de belofte en stond erop dat Irma stopte. ‘Ik trakteer. We nemen ook taart. Bij de lekkerste koffie zal ook wel de lekkerste taart zitten.’
Soms vindt Irma haar moeder net een klein kind. Een opgetogen kleuter die in haar handen klapt als ze iets leuk vindt en een hoog stemmetje opzet. Meestal schenkt ze daar geen aandacht aan, maar vandaag komt alles extra hard naar binnen. De overdreven reactie van haar moeder is buitengewoon irritant. ‘Taart? Mag dat dan van de dokter? Daar zit toch suiker in?’
Haar moeder loopt een stukje voor haar uit. ‘Ik mag heus wel eens een beetje zondigen. De dokter is steeds heel tevreden als ik bloed laat prikken. En hij heeft vorige week nog gezegd dat ik mezelf nu en dan ergens op mag trakteren.’
Ze zitten bij het raam, omdat Irma’s moeder graag naar buiten wil kijken. De ober maakt een gebaar dat te kennen geeft dat hij hen heeft gezien en dadelijk naar hen toe komt.
‘Nette zaak,’ constateert Irma’s moeder. ‘Gelukkig geen asbakken op tafel. Je moet tegenwoordig maar afwachten of een restauranteigenaar het rookverbod respecteert. Mijn buurvrouw vertelde daar vorige week nog iets over…’ Ze heeft waarschijnlijk in de gaten dat Irma’s gezicht vertrekt bij het woord ‘buurvrouw’. ‘Jij moet haar niet, ik weet het. Hoe gaat het eigenlijk met Denise? Ik hoor je niet meer over haar. Ben je niet meer met haar bevriend?’
‘Jawel. Waarom vraag je opeens naar Denise?’
‘Waarom niet? Ik vind het een aardige meid. Met je laatste verjaardag heb ik leuk met haar gepraat. Ze is rechtdoorzee, daar hou ik wel van.’
‘Ze is nieuwsgierig.’
‘Hoezo?’
‘Precies zoals ik zeg. Ze wil altijd het naadje van de kous weten.’
‘Misschien zou ze minder vragen stellen als jij zelf eens wat openhartiger werd.’
‘Nu heb ik het weer gedaan?’
‘Laat maar, Irma.’
Op het moment dat de ober die hun bestelling heeft opgenomen wegloopt, hoort Irma het geluid van haar mobiele telefoon in haar tas. Ze werpt een blik op de display en aarzelt.
‘Neem eens op,’ dringt haar moeder aan.
Ze gehoorzaamt en zet haar voeten stevig op de grond.
‘Dag Reentje. Wat doe je vandaag?’
Ze voelt dat haar moeder haar arm vastgrijpt en hoort de paniek in haar stem als ze vraagt wat er aan de hand is. Met een resoluut gebaar verbreekt ze de verbinding. Ze wil iets bedenken om over te praten en probeert een onderwerp te vinden dat veilig is. Maar haar moeder wil weten wie haar belde.
Irma heeft zin om het mobieltje naar buiten te smijten. ‘Niemand.’
‘Hoe bedoel je: niemand?’
‘Het was een onbekende.’
‘Waarom schrik je dan zo?’
‘Ik schrik niet.’
‘Je schrikt wel, ik zie het toch. Wie was dat, Irma? Wat gebeurt er allemaal?’
Irma zou het gewoon willen vertellen. Ze zou willen vragen: Weet je nog dat ik iets had met Wouter en dat je me waarschuwde voor het idiote leeftijdsverschil? Dat je later zei dat ik had kunnen weten dat het nooit iets zou worden? Ze zou alle details van de relatie op tafel willen leggen, alles wat ze samen deden uitgebreid willen beschrijven en willen schateren om de ontzette uitdrukking op het gezicht van haar moeder. Ze zou willen zeggen: Kijk, dat is wat volwassen mensen samen doen. Dat ben jij al zo lang vergeten, ik zal je geheugen eens even opfrissen. Ze zou willen choqueren, zich platvloers willen uitdrukken. Ze zou een beetje op Denise willen lijken.
Het mobieltje meldt zich weer.
‘Ik neem gewoon niet aan,’ zegt Irma.
‘Aannemen,’ gebiedt haar moeder. ‘Ben jij gek? Sinds wanneer laat jij je onderuithalen door een onbekende? Bek hem af, geef hem een stevige uitbrander.’
Irma kijkt haar moeder verwonderd aan en gehoorzaamt opnieuw.
‘Nu niet weer de verbinding verbreken, Reentje. Wat ben je bot geworden. Zo ken ik je niet.’
‘Wat moet je van me?’
‘Ik wil je zien. Ik wil je zo verschrikkelijk graag zien. Het is veel te lang geleden.’
Irma zwijgt.
‘Zeg eens wat,’ dringt haar moeder aan. ‘Weet je nu wel wie het is?’
‘Het is iemand die doet of hij Wouter is.’
‘Hè, hè, eindelijk spreek je de naam uit. Wanneer kan ik je zien?’
‘Nooit meer. Laat me met rust, wie je ook bent. De periode Wouter heb ik afgesloten. Als je me telefonisch blijft lastigvallen, doe ik aangifte van stalking.’
‘Als iemand je lastigvalt, kun je beter een ander mobiel nummer nemen,’ adviseert haar moeder.
‘Reentje, wanneer kan ik je zien?’
Irma drukt met samengeknepen lippen op de rode knop en schakelt daarna de mobiele telefoon uit.
‘Dit vind ik eng,’ zegt haar moeder.
‘Ik niet. Ik laat me niet bang maken door een of andere gestoorde freak. En ga jij je hier alsjeblieft ook niet druk om maken. Ik ga morgen direct een ander nummer regelen.’
‘Ik zou toch alvast de politie inlichten.’ Haar moeder legt een hand op Irma’s arm. ‘Beloof me dat je de politie inlicht.’
‘Ik neem eerst een ander nummer.’
‘Je bent net zo koppig als je vader,’ mokt haar moeder.